De nieuwe EU-Richtlijn Productaansprakelijkheid: overzicht van de belangrijkste principes en wijzigingen

Juridische inzichten
16/07/2025
4 min read
EU-Richtlijn
Terug naar het overzicht

Voorwaarden voor aansprakelijkheid

1. Gebrekkig product

Er moet evident sprake zijn van een product. Een product is elke roerende zaak met inbegrip van elektriciteit, digitale fabricagedossiers, grondstoffen en software. In de nieuwe richtlijn werden de digitale fabricagedossiers, grondstoffen en software uitdrukkelijk toegevoegd aan de definitie van product. Ook de bijhorende diensten worden beschouwd als product.

De richtlijn bepaalt ook wat wordt uitgesloten als product:

  • Gratis en opensourcesoftware die buiten het kader van een handelsactiviteit wordt ontwikkeld of geleverd. Het valt nog af te wachten welke software aan deze voorwaarden zal voldoen. Software als ChatGPT wordt bijvoorbeeld niet als opensourcesoftware beschouwd.
  • Nucleaire ongevallen;
  • Informatie as such (HvJ VI/ Krone 10 juni 2021, C-65/20): wanneer een arts bijvoorbeeld een verkeerd medicijn voorschrijft en dit schade veroorzaakt aan de patiënt, wordt dit niet als een product beschouwd, ook al is het op een materiele drager verstrekt.

Op een product dan gebrekkig is wordt beoordeeld aan de hand van het veiligheidscriterium: “… niet de veiligheid biedt die een persoon mag verwachten of die uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht is vereist”. Daarbij wordt uitgegaan van de verwachtingen van het grote publiek, tenzij het product een specifieke doelgroep heeft. Wanneer er sprake is van specifieke productveiligheidswetgeving die specifieke veiligheidsvoorschriften voorschrijft, moet hiermee ook rekening gehouden worden.

Om te kunnen beoordelen of er nu sprake is van een gebrek, somt de richtlijn een aantal beoordelingsomstandigheden op die hierbij kunnen helpen. De lijst met omstandigheden werd uitgebreid ten opzichte van de oude richtlijn. Het principe is dus niet nieuw: er moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden, de richtlijn geeft louter een niet-limitatieve opsomming van omstandigheden die relevant zouden kunnen zijn.

2. Schade

De persoonsschade wordt integraal vergoed. De nieuwe richtlijn vermeld nu ook uitdrukkelijk geestelijke gezondheidsschade. 

Op grond van het arrest van het Europees Hof van Justitie in Boston Scientific (C-503/13) wordt ook preventieve schade vergoed. Wanneer er preventief een product moet weggenomen worden, bijvoorbeeld een pacemaker die gebrekkig blijkt te zijn, dan wordt die beschouwd als preventieve schade die voor vergoeding in aanmerking komt. 

Zaakschade wordt eveneens vergoed met uitzondering van: 

  • het gebrekkig product zelf;

  • beschadiging door een gebrekkig component van dezelfde fabrikant/ onder zeggenschap van die fabrikant geïntegreerd;

  • uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruikte zaken.

De franchise werd geschrapt in de nieuwe richtlijn.

3. Clausaal verband

Met betrekking tot de causaliteit bepaalt de richtlijn dat het nationale causaliteitsbegrip van toepassing is. Het principe van de equivalentietheorie is dan ook van toepassing in het kader van de productaansprakelijkheid. 

Het is daarbij belangrijk om rekening te houden met artikel 6.18 BW: het uitgangspunt is de equivalentietheorie maar onder bepaalde voorwaarden kan hiervan afgeweken worden als er een dermate ver verwijderd causaal verband is tussen de schade en het tot aansprakelijkheid leidend feit. De ver verwijderde oorzaak kan dan buiten beschouwing gelaten worden. Dit geldt dus eveneens in het kader van de productaansprakelijkheid. 

De regels in de richtlijn over de bewijslast en de omkering van de bewijslast, zoals hiervoor toegelicht, spelen hier ook een belangrijke rol wat betreft de causaliteit. 

Wanneer twee of meer marktdeelnemers aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, kunnen ze hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. Zij beschikken wel over een regresrecht ten opzichte van elkaar.

4. Martktdeelnemer

In de nieuwe richtlijn zijn een aantal bijkomende categorieën van personen opgenomen die potentieel aansprakelijk kunnen gesteld worden:

  • De fabrikant van een gebrekkig component: dit geldt voor elk mogelijk component van een product, bijvoorbeeld de software of de bijhorende diensten.

  • De persoon die het product ingrijpend wijzigt zonder dat de fabrikant daarover zeggenscha heeft: deze hypothese heeft betrekking op producten in het kader van de circulaire economie. Wanneer iemand uit verschillende producten componenten haalt en hiermee een nieuw product maakt dan is hij de fabrikant van een ingrijpend gewijzigd product en is hij aansprakelijk als fabrikant. 

  • De distributeur: dit gaat bijvoorbeeld om aanbieders van online platformen zoals Bol.com. De distributeur is subsidiair aansprakelijk als de identiteit van één van de vorige marktdeelnemers (fabrikant, importeur…) niet achterhaald kan worden. De distributeur kan zich ook eenvoudig van zijn aansprakelijkheid bevrijden door de identiteit van de eigen distributeur of één van de overige marktdeelnemers bekend te maken. Deze bekendmaking moet dan gebeuren binnen één maand nadat hij wordt aangesproken.

Bewijslast

Nieuw in de Richtlijn zijn de bepalingen inzake de bewijslast die opgenomen zijn. Als uitgangspunt geldt dat de eisende partij de bewijslast draagt. Deze bewijslast kan echter zwaar zijn voor het slachtoffer. De Richtlijn laat toe dat de bewijslast wordt omgekeerd en dat de fabrikant wordt verplicht om bepaalde bewijsstukken bij te brengen. Deze mogelijkheid bestond reeds in het Belgische recht via de bepalingen in Boek 8 BW en wordt nu ook bevestigd in het kader van productaansprakelijkheid. Om de bewijslast voor het slachtoffer te verlichten worden ook een aantal vermoeden ingevoerd in de richtlijn wat betreft de gebrekkigheid en de causaliteit.

Verweermiddelen 

De richtlijn voorziet zeven limitatief opgesomde verweermiddelen die kunnen ingeroepen worden door de aansprakelijke. Aangezien het gaat om uitzonderingen op het algemene principe van aansprakelijkheid zijn deze verweermiddelen strikt te interpreteren. Daarnaast geldt ook een verbod op contractuele aansprakelijkheidsregelingen. Er zijn dus geen exoneratiebedingen toegestaan buiten de zeven verweermiddelen opgenomen in de richtlijn. Dit verbod geldt echter enkel ten aanzien van het slachtoffer en met betrekking tot de specifieke productaansprakelijkheid. Dit verbod doet dus geen afbreuk aan de mogelijkheid om andere exoneratiebedingen op te nemen. 

Verjaring en verval

Er geldt een verjaringstermijn van drie jaar vanaf kennis van de schade, het gebrek en de identiteit van de aansprakelijke marktdeelnemer. De nationale regels inzake de schorsing en de stuiting blijven gelden.

De vervaltermijn blijft ook 10 jaar en wordt gekoppeld aan het ogenblik waarop het product in de handel is gebracht of in gebruik is gesteld. Nieuw daarbij is dat wanneer een product ingrijpend gewijzigd is, dan begint er een nieuwe vervaltermijn te lopen vanaf het ogenblik van het op de markt aanbieden of in gebruik stellen na die ingrijpende wijziging. 

Nieuw is eveneens de uitzondering die is ingevoerd voor gebrekkige producten die sluimerende schade kunnen veroorzaken die pas na zeer lange tijd duidelijk wordt. Vaak gaat het dan om producten die lichamelijke schade veroorzaken na tientallen jaren. Als hierop de vervaltermijn van 10 jaar op wordt toegepast vanaf het in de handel brengen van het product dan zorgt dit voor problemen voor de slachtoffers. Daarom heeft de nieuwe Richtlijn een uitzondering voorzien. Het uitgangspunt blijft nog steeds de vervaltermijn van 10 jaar. 

Als uitzondering geldt een vervaltermijn van 25 jaar als het slachtoffer kan aantonen dat het wegens de latentietijd van het lichamelijke letsel niet mogelijk was een procedure in te leiden binnen de vervaltermijn van 10 jaar.

Blijf op de hoogte!

Wenst u op de hoogte te blijven van de laatste inzichten van Caluwaerts Uytterhoeven, bezorg ons dan uw gegevens via het formulier hieronder.